De Vajra Prajñā Pāramitā Soetra

De Engelse vertaling is gebaseerd op de Chinese tekst vertaald door
Tripiṭaka Meester Kumārajīva uit de Yao Qin Dynastie.
De Nederlandse vertaling is gebaseerd op de Engelse tekst vertaald
door de Buddhist Text Translation Society.

Zo heb ik gehoord. Op een moment verbleef de Boeddha in het Jeta-hof van de Tuin van de Weldoener voor Wezen en de Alleenstaanden samen met een bijeenkomst van grootse bhikṣu’s, twaalfhonderdvijftig in totaal.

Op dat moment, tijdens etenstijd, trok de Bhagavān zijn mantel aan, pakte zijn kom op en betrad de grote stad van Śrāvastī om voor voedsel te bedelen. Nadat hij klaar was met zijn opeenvolgend bedelen binnen de stad, keerde hij terug, at het voedsel, borg zijn mantel en kom op, waste zijn voeten, ordende zijn zetel en ging zitten.

Op dat moment rees de Ouderling Subhūti van zijn zetel in de assemblee, ontblote zijn rechte schouder, plaatste zijn rechter knie op de grond, plaatste zijn palmen respectvol tegen elkaar en zei tot de Boeddha, “Hoe zeldzaam, Bhagavān, is de Tathāgata die alle Bodhisattva’s herinnert en beschermt en ervoor zorgt dat ze goed begiftigd zijn.

“Bhagavān, als een goede man of goede vrouw, zijn bewustzijn besluit op anuttarā-samyak-saṃbodhi, hoe moet hij verblijven, hoe moet hij zijn bewustzijn bedwingen?”

De Boeddha zei, “Goed zo, goed zo, Subhūti. Het is zoals je het zegt. De Tathāgata herinnerd en beschermd alle Bodhisattva’s en zorgt ervoor dat ze goed begiftigd zijn. Luister nu aandachtig; ik zal het jou vertellen. Een goede man of goede vrouw, die zijn bewustzijn besluit op anuttarā-samyak-saṃbodhi moet zo verblijven, moet zo zijn bewustzijn bedwingen.”

“Ja, natuurlijk, Bhagavān. Ik wil het horen. Ik ben verheugd om te luisteren.”

De Boeddha vertelde aan Subhūti, “Alle Bodhisattva’s, Mahāsattva’s, moeten zo hun bewustzijnen bedwingen met de gelofte, ‘Ik moet ervoor zorgen dat alle levende wezens – diegene die geboren worden van eieren, geboren worden via baarmoeders, geboren worden van vocht, geboren worden door transformatie; diegene met vorm, diegene zonder vorm, diegene met gedachten, diegene zonder gedachten, diegene niet volledig met gedachten en diegene niet volledig zonder gedachten – om nirvāṇa te betreden zonder overblijfselen en om overgebracht te worden naar uitsterving.’ Toch van de ontelbare, grenzeloze aantallen van levende wezens die zo zijn overgebracht naar uitsterving, is er in werkelijkheid geen levend wezen overgebracht naar uitsterving. En waarom? Subhūti, als een Bodhisattva een kenmerk heeft van een zelf, een kenmerk van anderen, een kenmerk van levende wezens of een kenmerk van een leven, is hij geen Bodhisattva.

“Verder, Subhūti, aangaande de daad van geven, een Bodhisattva moet nergens verblijven wanneer hij geeft. Hij moet niet verblijven in vormen wanneer hij geeft, noch moet hij verblijven in geluiden, geuren, smaken, tastbare objecten of mentale constructies wanneer hij geeft. Subhūti, een Bodhisattva moet zo geven: hij moet niet verblijven in kenmerken. En waarom? Als een Bodhisattva niet verblijft in kenmerken wanneer hij geeft, zijn zijn zegeningen en deugden onmeetbaar.

“Subhūti, wat denk jij, is de ruimte in het oost meetbaar?”

“Nee, Bhagavān.”

“Subhūti, is de ruimte in het zuiden, westen, noorden, of in de tussenliggende richtingen, of boven, of beneden, meetbaar?”

“Nee, Bhagavān.”

“Subhūti, de zegeningen en deugd van een Bodhisattva die niet verblijft in kenmerken wanneer hij geeft zijn net zo onmeetbaar. Subhūti, een Bodhisattva moet alleen maar verblijven in dat wat zo onderwezen wordt.

“Subhūti, wat denk jij, kan de Tathāgata gezien worden aan de hand van zijn fysieke kenmerken?”

“Nee, Bhagavān, de Tathāgata kan niet gezien worden aan de hand van zijn fysieke kenmerken. En waarom? Dit is omdat de fysieke kenmerken gesproken zijn door de Tathāgata als geen fysieke kenmerken.”

De Boeddha zei tot Subhūti, “Alles met kenmerken is leeg en onecht. Als je alle kenmerken kan zien als geen kenmerken dan zie je de Tathāgata.”

Subhūti zei tot de Boeddha, “Bhagavān, zullen er in de toekomst levende wezens zijn, die, wanneer ze zulke zinnen gesproken horen worden ze werkelijk zullen geloven?”

De Boeddha vertelde aan Subhūti, “Spreek niet op deze wijze! Na de uitsterving van de Tathāgata, in de laatste vijfhonderd jaar, zullen er diegene zijn die de voorschriften handhaven en zegeningen cultiveren die zulke zinnen zullen geloven en ze als waar accepteren.

“Je moet weten dat dergelijke mensen goede wortels geplant zullen hebben bij niet alleen maar één Boeddha, twee Boeddha’s, drie, vier of vijf Boeddha’s, maar zullen goede wortels geplant hebben bij ontelbare miljoenen Boeddha’s. Allen die zulke zinnen horen en slechts één gedachte van zuiver geloof voortbrengen zijn volledig bekend en volledig gezien door de Tathāgata. Dergelijke levende wezens verkrijgen zo onmeetbare zegeningen en deugd. En waarom? Deze levende wezens hebben niet langer de kenmerk van een zelf, van anderen, van levende wezens of van een leven; geen kenmerk van verschijnselen en geen kenmerk van geen verschijnselen. Als de bewustzijnen van levende wezens grijpen naar kenmerken, dan is dat een gehechtheid tot een zelf, tot anderen, tot levende wezens en tot een leven. Om die reden moet je niet grijpen naar verschijnselen, noch moet je grijpen naar geen verschijnselen. Aangaande dat principe, zegt de Tathāgata vaak, ‘Al jullie bhikṣu’s moeten weten dat de dharma die ik spreek als een vlot is. Zelfs de dharma moet losgelaten worden, hoeveel de meer datgene dat geen dharma’s zijn.’

“Subhūti, wat denk jij? Heeft de Tathāgata anuttarā-samyak-saṃbodhi bereikt? Heeft de Tathāgata enig dharma gesproken?”

Subhūti zei, “Als ik begrijp wat de Boeddha heeft gezegd, is er feitelijk geen dharma genaamd anuttarā-samyak-saṃbodhi, en er is feitelijk geen dharma die de Tathāgata heeft gesproken. En waarom? De dharma’s gesproken door de Tathāgata kunnen niet vastgepakt worden en kunnen niet gesproken worden. Het is evenmin dharma noch geen dharma. En waarom? Conditieloze dharma onderscheiden Waardige Wijzen.”

“Subhūti, wat denk jij, als iemand drieduizend groot duizend werelden systemen zou vullen met de zeven kostbare edelstenen en geeft ze als een gift, zou diegene vele zegeningen en deugd verkrijgen?”

Subhūti zei, “Heel veel, Bhagavān. En waarom? Dergelijke zegeningen en deugd zijn niet van de natuur van zegeningen en deugd. Daarom spreekt de Tathāgata van vele zegeningen en deugd.”

“Als, anderzijds, een persoon zo weinig als vier zinnen van verzen van deze Soetra zou ontvangen en handhaaft ze en spreekt ze voor anderen, zouden zijn zegeningen die van de vorige persoon overtreffen. En waarom? Subhūti, alle Boeddha’s en alle Boeddha’s dharma van anuttarā-samyak-saṃbodhi komen voort van deze Soetra. Subhūti, de gesproken Boeddhadharma’s zijn geen Boeddhadharma’s.

“Subhūti, wat denk jij, kan een Srotāpanna de gedachte hebben, ‘Ik heb de vrucht van Srotāpanna bereikt.’?”

Subhūti zei, “Nee, Bhagavān. En waarom? Een Srotāpanna betekend ‘Diegene Die de Stroom heeft Betreden’, en toch heeft hij niets betreden. Hij heeft geen vormen, geluiden, geuren, smaken, tastbare objecten of mentale constructies betreden. Om deze reden wordt hij een Srotāpanna genoemd.”

“Subhūti, wat denk jij, kan een Sakadāgāmin de gedachte hebben, ‘Ik heb de vrucht van Sakadāgāmin bereikt.’?”

Subhūti zei, “Nee, Bhagavān. En waarom? Een Sakadāgāmin betekend ‘Diegene Die Nog Eenmaal Terugkeert’, maar in werkelijkheid heeft hij geen terugkeer. Om deze reden wordt hij een Sakadāgāmin genoemd.”

“Subhūti, wat denk jij, kan een Anāgāmin de gedachte hebben, ‘Ik heb de vrucht van Anāgāmin bereikt.’?”

Subhūti zei, “Nee, Bhagavān. En waarom? Een Anāgāmin betekend ‘Diegene Die Niet Meer Terugkeert’, maar in werkelijkheid is hij niet zonder terugkeer. Om deze reden wordt hij een Anāgāmin genoemd.”

“Subhūti, wat denk jij, kan een Arhat de gedachte hebben, ‘Ik heb Arhatschap bereikt.’?”

Subhūti zei, “Nee, Bhagavān. En waarom? Feitelijk is er geen dharma dat een Arhat genoemd wordt. Bhagavān, als een Arhat de gedachte heeft, ‘Ik heb Arhatschap bereikt.’ zou dat een gehechtheid zijn tot een zelf, tot anderen, tot levende wezen en tot een leven. Bhagavān, de Boeddha zegt dat in mijn verworvenheid van de Geen Conflict Samādhi, ik de voornaamste ben onder mensen, dat ik de voornaamste Arhat ben vrij van verlangen. Bhagavān, ik heb de gedachte niet, ‘Ik ben een Arhat vrij van verlangen.’ Als ik de gedachte had, ‘Ik heb Arhatschap bereikt.’ dan zou de Bhagavān niet kunnen zeggen, ‘Subhūti is de voornaamste van diegene die genieten van het beoefenen van Araṇa.’ Omdat Subhūti in werkelijkheid geen beoefening heeft, wordt hij ‘Subhūti, die geniet van het beoefenen van Araṇa.’ genoemd.”

De Boeddha zei tot Subhūti, “Wat denk jij, was er enig dharma verkregen door de Tathāgata toen hij bij Brandende Lamp Boeddha was?”

“Nee, Bhagavān, er was in werkelijkheid geen dharma verkregen door de Tathāgata terwijl hij bij Brandende Lamp Boeddha was.”

“Subhūti, wat denk jij, doet een Bodhisattva Boeddhalanden versieren?”

“Nee, Bhagavān. En waarom? De versieringen van Boeddhalanden zijn geen versieringen, daarom worden het versieringen genoemd.”

“Daarom, Subhūti, de Bodhisattva, Mahāsattva, moet zo een zuiver bewustzijn voortbrengen. Hij moet dat bewustzijn voortbrengen zonder te verblijven in vormen. Hij moet dat bewustzijn voortbrengen zonder te verblijven is geluiden, geuren, smaken, tastbare objecten of mentale constructies. Zijn bewustzijn moet een gedachte voortbrengen zonder ergens te verblijven.

“Subhūti, stel dat een persoon een lichaam had als Sumeru, Koning van Bergen. Wat denk jij, zou dat lichaam groot zijn?”

Subhūti zei, “Heel groot, Bhagavān. En waarom? Het is gesproken door de Boeddha als geen lichaam zijnde. Daarom wordt het een groot lichaam genoemd.”

“Subhūti, als er zoveel Ganges Rivieren waren als er zandkorrels in een Ganges Rivier zitten, wat denk jij, zou het aantal zandkorrels in al die Ganges Rivieren groot zijn?”

Subhūti zei, “Heel veel, Bhagavān. De Ganges Rivieren alleen al zouden ontelbaar zijn, hoeveel de meer voor alle zandkorrels in hen.”

“Subhūti, ik zal jou nu de waarheid vertellen. Als een goede man of goede vrouw, de zeven kostbare edelstenen zou gebruiken om drieduizend groot duizend werelden systemen te vullen gelijk aan de zandkorrels in al die Ganges Rivieren, en geeft ze als een gift, zou diegene dan vele zegeningen verkrijgen?”

Subhūti zei, “Heel veel, Bhagavān.”

De Boeddha vertelde aan Subhūti, “Als een goede man of goede vrouw, slechts zo weinig als vier zinnen van verzen van deze Soetra zou ontvangen en handhaaft ze en zou ze spreken voor anderen, zijn zegeningen en deugd zouden de zegeningen en deugd van de vorige persoon overtreffen.

“Verder, Subhūti, je moet weten dat alle goden, mensen en asura’s van de wereld offeringen moeten maken tot elke plek waar zelfs zo weinig als vier zinnen van verzen van deze Soetra gesproken worden enzovoorts, net als ze zouden doen tot een Boeddha-altaar of tempel; hoeveel de meer tot elke plek waar mensen de Soetra volledig kunnen ontvangen, handhaven, lezen en reciteren. Subhūti, je moet weten dat deze mensen de voornaamste en zeldzaamste dharma realiseren. Op elke plek waar de Soetra aanwezig is, is er de Boeddha of een vererende volgeling.”

Toen zei Subhūti tot de Boeddha, “Bhagavān, hoe moet de Soetra genoemd worden? Hoe moeten wij het respecteren en handhaven?”

De Boeddha vertelde aan Subhūti, “De naam van de Soetra is Vajra Prajñā Pāramitā. Je moet het respecteren en handhaven bij deze naam. En waarom? Subhūti, Prajñā Pāramitā is gesproken door de Boeddha als geen Prajñā Pāramitā, daarom wordt het Prajñā Pāramitā genoemd.

“Subhūti, wat denk jij, is er enig dharma gesproken door de Tathāgata?”

Subhūti zei tot de Boeddha, “Bhagavān, er is niets gesproken door de Tathāgata.”

“Subhūti, wat denk jij, zijn alle stofkorrels in de drieduizend groot duizend werelden systemen talrijk?”

Subhūti zei, “Heel talrijk, Bhagavān.”

“Subhūti, alle stofkorrels zijn gesproken door de Tathāgata als geen stofkorrels, daarom worden ze stofkorrels genoemd. De werelden systemen zijn gesproken door de Tathāgata als geen werelden systemen, daarom worden ze werelden systemen genoemd.

“Subhūti, wat denk jij, kan de Tathāgata gezien worden door middel van de tweeëndertig kenmerken?”

“Nee, Bhagavān, iemand kan de Tathāgata niet zien door middel van de tweeëndertig kenmerken. En waarom? De tweeëndertig kenmerken zijn gesproken door de Tathāgata als geen tweeëndertig kenmerken, daarom worden ze tweeëndertig kenmerken genoemd.”

“Subhūti, een goede man of goede vrouw, kan zijn leven zoveel keren opgeven als er zandkorrels in de Ganges Rivier zitten; maar als een persoon slechts zo weinig als vier zinnen van verzen van de Soetra zou ontvangen en handhaaft ze en verklaart ze voor anderen, zouden zijn zegeningen groter zijn.”

Daarop huilde Subhūti, bij het gesproken horen worden van de Soetra, en begreep diepgaand zijn betekenis, en zei tot de Boeddha, “Hoe zeldzaam, Bhagavān, is deze Soetra zo uitvoerig gesproken door de Boeddha. Vanaf het moment dat ik het wijsheidoog verkreeg tot het heden heb ik nog nooit eender zo een Soetra gehoord. Bhagavān, als iemand de Soetra hoort met een zuiver bewustzijn van geloof dan produceert hij echte kenmerk. Die persoon moet bekend staan om de voornaamste en meest zeldzaamste verdienste en deugd verwezenlijkt te hebben.

“Bhagavān, de echte kenmerk is geen kenmerk, daarom noemt de Tathāgata het de echte kenmerk.

“Bhagavān, nu ik deze Soetra hoor, geloof, begrijp, ontvang en handhaaft ik het zonder moeite. Als in de toekomst, in de laatste vijfhonderd jaar, er levende wezens zijn die wanneer ze deze Soetra horen het geloven, begrijpen, ontvangen en handhaven, dergelijke mensen zullen verheven en zeer zeldzaam zijn. En waarom? Dergelijke mensen zullen geen kenmerk hebben van een zelf, geen kenmerk van anderen, geen kenmerk van levende wezens en geen kenmerk van een leven. En waarom? De kenmerk van een zelf is geen kenmerk. De kenmerk van anderen, de kenmerk van levende wezens en de kenmerk van een leven, zijn geen kenmerken. En waarom? Diegene die alle kenmerken hebben losgelaten worden Boeddha’s genoemd.”

De Boeddha vertelde aan Subhūti, “Zo is het, zo is het. Als iemand deze Soetra hoort en is niet beangstigd, of geschrokken, of doodsbang, moet je weten dat die persoon zeer zeldzaam is. En waarom? Subhūti, de voornaamste Pāramitā wordt gesproken door de Tathāgata als geen voornaamste Pāramitā, daarom wordt het de voornaamste Pāramitā genoemd.

“Subhūti, de Pāramitā van geduld wordt gesproken door de Tathāgata als geen Pāramitā van geduld. Daarom wordt het de Pāramitā van geduld genoemd. En waarom? Subhūti, het is als in het verleden toen de Koning van Kalinga mijn lichaam aan stukken hakte, op dat moment had ik geen kenmerk van een zelf, geen kenmerk van anderen, geen kenmerk van levende wezens en geen kenmerk van een leven.

“En waarom? Toen mijn ledematen afgehakt werden, als ik een kenmerk van een zelf, een kenmerk van anderen, een kenmerk van levende wezens of een kenmerk van een leven had, zou ik woest zijn geweest.

“Subhūti, verder herinner ik dat in het verleden, voor vijfhonderd levens, ik de Geduldige Onsterfelijke was. Gedurende al deze levens had ik geen kenmerk van een zelf, geen kenmerk van anderen, geen kenmerk van levende wezens en geen kenmerk van een leven. Om deze reden, Subhūti, moet een Bodhisattva, alle kenmerken loslaten, het bewustzijn van anuttarā-samyak-saṃbodhi voortbrengen. Hij moet dat bewustzijn voortbrengen zonder te verblijven in vormen. Hij moet dat bewustzijn voortbrengen zonder te verblijven in geluiden, geuren, smaken, tastbare objecten of mentale constructies. Hij moet dat bewustzijn voortbrengen die nergens verblijft. Elke verblijving van het bewustzijn is geen verblijving. Daarom zegt de Boeddha, ‘Het bewustzijn van een Bodhisattva moet niet verblijven in vormen wanneer hij geeft.’ Subhūti, een Bodhisattva, om alle wezens te bevoordelen, moet zo geven. Alle kenmerken zijn gesproken door de Tathāgata als geen kenmerken, en alle levende wezens zijn gesproken als geen levende wezens. Subhūti, de Tathāgata is diegene die de waarheid spreekt, die het werkelijke spreekt, die spreekt hoe het is, die niet spreekt wat onjuist is, die niet spreekt hoe het niet is.

“Subhūti, de dharma verkregen door de Tathāgata is evenmin waar noch vals.

“Subhūti, een Bodhisattva wiens bewustzijn in verschijnselen verblijft wanneer hij geeft is als een man die duisternis betreed, die niets kan zien. Een Bodhisattva wiens bewustzijn niet in verschijnselen verblijft wanneer hij geeft is als een man met zijn ogen in het heldere zonlicht die allerlei soorten van vormen kan zien.

“Subhūti, in de toekomst, als een goede man of goede vrouw, deze Soetra kan ontvangen, handhaven, lezen en reciteren, dan zal de Tathāgata door middel van volledige Boeddhawijsheid, die persoon volledig kennen en zien. Die persoon volbrengt onmetelijke en grenzeloze verdienste en deugd.

“Subhūti, een goede man of goede vrouw, kan in de ochtend zoveel lichamen opgeven als er zandkorrels in de Ganges Rivier zitten, en opnieuw in de middag zoveel lichamen opgeven als er zandkorrels in de Ganges Rivier zitten, en opnieuw in de avond zoveel lichamen opgeven als er zandkorrels in de Ganges Rivier zitten, het opgeven van lichamen op deze wijze gedurende onmetelijke miljoenen kalpa’s. Maar als iemand anders deze Soetra zou horen en het gelooft zonder reserveringen, zouden zijn zegeningen die van de vorige persoon overtreffen. Hoeveel de meer als mensen het kunnen uitschrijven, ontvangen, handhaven, lezen, reciteren en het kunnen uitleggen voor anderen. Subhūti, de verdienste en deugd van deze Soetra zijn onuitdrukbaar, onvoorstelbaar, grenzeloos en niet volledig te prijzen. Het is gesproken door de Tathāgata voor diegene die voort gaan op het Grote Voertuig, diegene die voort gaan op het Superieure Voertuig. Als mensen het kunnen ontvangen, handhaven, lezen, reciteren en het voor anderen spreken, zijn ze volledig bekend bij de Tathāgata; ze zijn volledig gezien door de Tathāgata. Dergelijke mensen verwezenlijken onmetelijke, onuitdrukbare, grenzeloze, onvoorstelbare verdienste en deugd en zetten zo de Tathāgata’s anuttarā-samyak-saṃbodhi voort.

“En waarom? Subhūti, diegene die geniet van mindere leringen zijn gehecht aan een schijn van een zelf, een schijn van anderen, een schijn van levende wezens en een schijn van een leven. Hij kan de Soetra niet horen, ontvangen, handhaven, lezen of reciteren of het uitleggen voor anderen.
“Subhūti, de goden, de mensen en de asura’s van de wereld maken offeringen op elke plek waar deze Soetra aanwezig is. Je moet weten dat zo een plek een Stoepa is waar iedereen respectvol moeten buigen, rondlopen, en wierook en bloemen moeten strooien.

“Verder, Subhūti, als een goede man of goede vrouw, deze Soetra ontvangt, handhaaft, leest en reciteert, en als mensen diegene bespotten, heeft die persoon karmische overtredingen van vorige levens die diegene voorbestemmen voor de slechte paden. Maar omdat diegene in zijn huidige leven bespot wordt door anderen, zullen zijn voorafgaande karmische overtredingen vernietigd worden en zal diegene anuttarā-samyak-saṃbodhi bereiken.

“Subhūti, ik herinner dat in het verleden gedurende oneindige asaṃkhyeya kalpa’s voorafgaande aan Brandende Lamp Boeddha, ontmoete ik vierentachtig duizend miljoenen biljoenen nayuta’s van Boeddha’s, en maakte offeringen tot hen allemaal, en diende hen allemaal zonder uitzonderingen. Maar als er een persoon is in de laatste periode die deze Soetra kan ontvangen, handhaven, lezen en reciteren, de verdienste en deugd die hij verkrijgt zijn een honderd maal meer, een duizend maal meer, een miljoen, biljoen maal meer, tot aan het punt van zo groot zijnde dat het alle berekeningen en vergelijkingen overstijgt, dan de verdienste en deugd die ik verkreeg van het maken van offeringen tot al deze Boeddha’s.

“Subhūti, als ik grondig de verdienste en deugd van een goede man of goede vrouw zou uitdrukken, die in de laatste periode de Soetra ontvangt, handhaaft, leest en reciteert, diegene die dat zouden horen zouden krankzinnig kunnen worden, en het niet geloven. Subhūti, je moet weten dat de betekenis van deze Soetra onvoorstelbaar is, en dat zijn resulterende vergelding ook onvoorstelbaar is.”

Toen zei Subhūti tot de Boeddha, “Bhagavān, als een goede man of goede vrouw, zijn bewustzijn besluit op anuttarā-samyak-saṃbodhi, hoe moet hij verblijven, hoe moet hij zijn bewustzijn bedwingen?”

De Boeddha vertelde aan Subhūti, “Een goede man of goede vrouw, die zijn bewustzijn besluit op anuttarā-samyak-saṃbodhi moet zo denken: ‘Ik moet alle levende wezens overbrengen naar uitsterving. Echter wanneer alle levende wezens zijn overgebracht tot uitsterving, is er in werkelijkheid niet één enkel levend wezen die overgebracht is tot uitsterving.’ En waarom? Subhūti, als een Bodhisattva de kenmerk heeft van een zelf, een kenmerk van anderen, een kenmerk van levende wezens of een kenmerk van een leven, dan is hij geen Bodhisattva. Om welke reden? Subhūti, er is in werkelijkheid geen dharma van het bewustzijn besluiten op anuttarā-samyak-saṃbodhi.

“Subhūti, wat denk jij? Toen de Tathāgata bij Brandende Lamp Boeddha was, was er toen enig dharma van anuttarā-samyak-saṃbodhi verkregen?”

“Nee, Bhagavān. Als ik begrijp wat de Boeddha gezegd heeft, toen de Boeddha bij Brandende Lamp Boeddha was, was er geen anuttarā-samyak-saṃbodhi verkregen.”

De Boeddha zei, “Zo is het, zo is het, Subhūti. Er was in werkelijkheid geen dharma van anuttarā-samyak-saṃbodhi die de Tathāgata verkreeg. Subhūti, als er een dharma van anuttarā-samyak-saṃbodhi geweest was die de Tathāgata verkreeg, dan zou Brandende Lamp Boeddha mij niet de voorspelling gegeven hebben, ‘Jij zal in de toekomst Boeddhaschap bereiken en Śākyamuni genoemd worden.’ Omdat er in werkelijkheid geen dharma van anuttarā-samyak-saṃbodhi was verkregen, gaf Brandende Lamp Boeddha mij de voorspelling door deze woorden uit te spreken, ‘Jij zal in de toekomst Boeddhaschap bereiken en Śākyamuni genoemd worden.’

“En waarom? ‘Tathāgata’ betekend de zoheid van de dharma. Als iemand zou zeggen dat de Tathāgata anuttarā-samyak-saṃbodhi bereikt, Subhūti, er is in werkelijkheid geen dharma van anuttarā-samyak-saṃbodhi die de Boeddha bereikt. Subhūti, de anuttarā-samyak-saṃbodhi die de Tathāgata bereikt, in dat, daar is evenmin waar noch vals. Om deze reden spreekt de Tathāgata over alle verschijnselen als Boeddhadharma’s. Subhūti, alle verschijnselen worden gesproken als geen verschijnselen. Daarom worden ze verschijnselen genoemd.

“Subhūti, het is net als een persoon zijn grootte lichaam.”

Subhūti zei, “Bhagavān, het grootte lichaam van die persoon wordt gesproken door de Tathāgata als geen groot lichaam, daarom wordt het een groot lichaam genoemd.”

“Subhūti, een Bodhisattva is ook zo. Als hij zou zeggen, ‘Ik moet alle grenzeloze levende wezens overbrengen naar uitsterving,’ dan zou hij niet een Bodhisattva genoemd worden. En waarom? Subhūti, er is in werkelijkheid geen dharma genaamd een Bodhisattva. Om deze reden sprak de Boeddha over de dharma als verstoken te zijn van een zelf, verstoken van anderen, verstoken van levende wezens en verstoken van een leven.

“Subhūti, als een Bodhisattva zou zeggen, ‘Ik zal Boeddhalanden versieren,’ zou hij niet een Bodhisattva genoemd worden. En waarom? De versieringen van Boeddhalanden wordt gesproken door de Tathāgata als geen versieringen. Daarom worden het versieringen genoemd. Subhūti, als een Bodhisattva begrijpt dat alle dharma’s verstoken zijn van een zelf, noemt de Tathāgata hem een ware Bodhisattva.

“Subhūti, wat denk jij? Heeft de Tathāgata het vleesoog?”

“Zo is het, Bhagavān. De Tathāgata heeft het vleesoog.”

“Subhūti, wat denk jij? Heeft de Tathāgata het hemelseoog?”

“Zo is het, Bhagavān. De Tathāgata heeft het hemelseoog.”

“Subhūti, wat denk jij? Heeft de Tathāgata het wijsheidoog?”

“Zo is het, Bhagavān. De Tathāgata heeft het wijsheidoog.”

“Subhūti, wat denk jij? Heeft de Tathāgata het dharmaoog?”

“Zo is het, Bhagavān. De Tathāgata heeft het dharmaoog.”

“Subhūti, wat denk jij? Heeft de Tathāgata het Boeddhaoog?”

“Zo is het, Bhagavān. De Tathāgata heeft het Boeddhaoog.”

“Subhūti, wat denk jij? Heeft de Tathāgata gesproken over de zandkorrels in de Ganges Rivier?”

“Zo is het, Bhagavān. De Tathāgata heeft over dat zand gesproken.”

“Subhūti, wat denk jij? Als alle zandkorrels in een Ganges Rivier een gelijk aantal van Ganges Rivieren werd, en al de zandkorrels is al deze Ganges Rivieren werden zoveel Boeddhawerelden, zouden dat er veel zijn?”

“Heel veel, Bhagavān.”

De Boeddha vertelde aan Subhūti, “Al de verschillende gedachten die opkomen bij al de levende wezens in al die Boeddhalanden zijn volledig bekend bij de Tathāgata. En waarom? Alle gedachten wordt gesproken door de Tathāgata als geen gedachten, daarom worden ze gedachten genoemd. Om welke reden? Subhūti, gedachte uit het verleden kan niet verkregen worden, gedachte van het heden kan niet verkregen worden en gedachte van de toekomst kan niet verkregen worden.

“Subhūti, wat denk jij? Als iemand de drieduizend groot duizend werelden zou vullen met de zeven kostbare edelstenen en geeft ze als een gift, zou die persoon om die reden vele zegeningen verkrijgen?”

“Zo is het, Bhagavān. Die persoon zou om die reden heel veel zegeningen verkrijgen.”

“Subhūti, als zegeningen en deugd echt waren, zou de Tathāgata niet gesproken hebben van het verkrijgen van vele zegeningen. Het is omdat zegeningen en deugd niet bestaan dat de Tathāgata gesproken heeft van het verkrijgen van vele zegeningen.

“Subhūti, wat denk jij? Kan de Tathāgata gezien worden in de perfectie van zijn fysieke vorm?”

“Nee, Bhagavān. De Tathāgata kan niet gezien worden in de perfectie van zijn fysieke vorm. En waarom? De perfectie van fysieke vorm wordt gesproken door de Tathāgata als geen perfectie van fysieke vorm, daarom wordt het de perfectie van fysieke vorm genoemd.”

“Subhūti, wat denk jij? Kan de Tathāgata gezien worden in de perfectie van kenmerken?”

“Nee, Bhagavān. De Tathāgata kan niet gezien worden in de perfectie van kenmerken. En waarom? De perfectie van kenmerken wordt gesproken door de Tathāgata als geen perfectie van kenmerken, daarom wordt het de perfectie van kenmerken genoemd.”

“Subhūti, zeg niet dat de Tathāgata de gedachte heeft, ‘Ik heb dharma gesproken.’ Denk niet op deze wijze. En waarom? Als iemand zegt dat de Tathāgata dharma heeft gesproken beledigt hij de Boeddha door zijn onbekwaamheid om te begrijpen wat ik zeg. Subhūti, in de dharma die gesproken wordt is er geen dharma die gesproken kan worden, daarom wordt het de dharma gesproken genoemd.”

Toen zei de wijze Subhūti tot de Boeddha, “Bhagavān, zullen er in de toekomst levende wezens zijn die deze Soetra zullen geloven wanneer ze het gesproken horen worden?”

De Boeddha zei, “Subhūti, zij zijn evenmin levende wezens noch geen levende wezens. En waarom? Subhūti, levende wezens zijn gesproken door de Tathāgata als geen levende wezens, daarom worden ze levende wezens genoemd.”

Subhūti zei tot de Boeddha, “Bhagavān, is het dat de Tathāgata in het bereiken van anuttarā-samyak-saṃbodhi niets heeft bereikt?”

De Boeddha zei, “Zo is het, zo is het, Subhūti. Aangaande anuttarā-samyak-saṃbodhi, is er zelfs niet de geringste dharma die ik zou kunnen verkrijgen, daarom wordt het anuttarā-samyak-saṃbodhi genoemd.

“Verder, Subhūti, deze dharma is vlak en gelijkwaardig, zonder hoog of laag. Daarom wordt het anuttarā-samyak-saṃbodhi genoemd. Om alle goede beoefeningen te cultiveren zonder een zelf, zonder anderen, zonder levende wezens en zonder leven is het bereiken van anuttarā-samyak-saṃbodhi. Subhūti, goede beoefeningen zijn gesproken door de Tathāgata als geen goede beoefeningen. Daarom worden ze goede beoefeningen genoemd.

“Subhūti, als er stapels waren van de zeven kostbare edelstenen gelijk aan de aantallen van al de Sumeru’s, Koningen van Bergen, in drieduizend groot duizend werelden systemen, en iemand geeft ze als een gift, en als iemand anders van deze Prajñā Pāramitā Soetra zo weinig als vier zinnen van verzen zou nemen, en ontvangt, handhaaft, leest, reciteert en spreekt ze voor anderen, zijn zegeningen en deugd zouden die van de vorige persoon overtreffen voor meer dan honderden duizenden miljoenen biljoenen malen dan nog berekening of analogie kan uitdrukken.

“Subhūti, wat denk jij? Je moet niet beweren dat de Tathāgata deze gedachte heeft, ‘Ik zal levende wezens overbrengen.’ Subhūti, heb deze gedachte niet. En waarom? Er zijn in werkelijkheid geen levende wezens overgebracht door de Tathāgata. Als er levende wezens waren die overgebracht zijn door de Tathāgata, dan zou de Tathāgata het bestaan hebben van een zelf, van anderen, van levende wezens en van een leven. Subhūti, het bestaan van een zelf gesproken door de Tathāgata is geen bestaan van een zelf, maar gewone mensen nemen het als het bestaan van een zelf. Subhūti, gewone mensen zijn gesproken door de Tathāgata als geen gewone mensen, daarom worden ze gewone mensen genoemd.

“Subhūti, wat denk jij, kan iemand de Tathāgata overdenken door middel van de tweeëndertig kenmerken?”

Subhūti zei, “Zo is het, zo is het, Bhagavān. Iemand kan de Tathāgata overdenken door middel van de tweeëndertig kenmerken.”

De Boeddha zei, “Subhūti, als iemand de Tathāgata kan overdenken door middel van de tweeëndertig kenmerken, dan zou een Legendarische Wieldraaiende Koning een Tathāgata zijn.”

Subhūti zei tot de Boeddha, “Bhagavān, als ik begrijp wat de Boeddha heeft gezegd, moet iemand niet de Tathāgata overdenken door middel van de tweeëndertig kenmerken.”

Op dat moment sprak de Bhagavān een gatha, die zegt,

“Als iemand mij ziet in vormen,
Als iemand mij zoekt in geluiden,
Beoefend hij een onjuist pad,
En kan de Tathāgata niet zien.

“Subhūti, jij kan de gedachte hebben dat de Tathāgata geen anuttarā-samyak-saṃbodhi heeft bereikt door middel van de perfectie van kenmerken. Subhūti, denk niet dat de Tathāgata geen anuttarā-samyak-saṃbodhi heeft bereikt door middel van de perfectie van kenmerken. Subhūti, je moet niet denken dat diegene die hun bewustzijnen besloten hebben op anuttarā-samyak-saṃbodhi de vernietiging van alle verschijnselen bevestigd. Heb deze gedachte niet. En waarom? Diegene die hun bewustzijnen besloten hebben op anuttarā-samyak-saṃbodhi hebben niet de vernietiging van kenmerken bevestigd.

“Subhūti, een Bodhisattva kan werelden systemen vullen gelijk aan de zandkorrels in de Ganges Rivier met de zeven kostbare edelstenen en ze als een gift weggeven. Maar als een ander persoon zou weten dat alle verschijnselen verstoken zijn van een zelf en volbrengt geduld, die Bodhisattva zijn verdienste en deugd zou die van de voorafgaande Bodhisattva overtreffen. En waarom? Subhūti, dit is omdat Bodhisattva’s geen zegeningen en deugd ontvangen.”

Subhūti zei tot de Boeddha, “Bhagavān, hoe kan het dat Bodhisattva’s geen zegeningen en deugd ontvangen?”

“Subhūti, omdat Bodhisattva’s niet gierig gehecht kunnen zijn aan de zegeningen en deugd die ze verzamelen, wordt er gezegd dat ze geen zegeningen en deugd ontvangen.

“Subhūti, als iemand zou zeggen dat de Tathāgata ofwel komt of gaat, ofwel zit of ligt, zou die persoon de betekenis van mijn onderrichting niet begrijpen. En waarom? De Tathāgata komt nergens vandaan, noch gaat hij ergens heen. Daarom wordt hij de Tathāgata genoemd.

“Subhūti, als een goede man of goede vrouw de drieduizend groot duizend werelden systemen zou verbrijzelen tot fijne stofkorrels, wat denk jij, zou de massa van dat fijne stof groot zijn?”

Subhūti zei, “Groot, Bhagavān. En waarom? Als die massa van fijne stofkorrels werkelijk zou bestaan, zou de Boeddha er niet over spreken als een massa van fijne stofkorrels. En waarom? De massa van fijne stofkorrels is gesproken door de Boeddha als geen massa van fijne stofkorrels. Daarom wordt het een massa van fijne stofkorrels genoemd. Bhagavān, de drieduizend groot duizend werelden systemen zijn gesproken door de Tathāgata als geen werelden systemen, daarom worden ze werelden systemen genoemd. En waarom? Als werelden systemen werkelijk zouden bestaan, dan zou er een totaliteit van kenmerken zijn. De totaliteit van kenmerken zijn gesproken door de Tathāgata als geen totaliteit van kenmerken. Daarom wordt het een totaliteit van kenmerken genoemd.”

“Subhūti, de totaliteit van kenmerken kan niet over gesproken worden, maar mensen van het gewone soort zijn gierig gehecht aan zulke dingen.

“Subhūti, als iemand zou zeggen dat de Boeddha over de schijn van een zelf, de schijn van anderen, de schijn van levende wezens en de schijn van een leven gesproken heeft, Subhūti, wat denk jij, begrijpt die persoon de betekenis van mijn onderrichting?”

“Nee, Bhagavān, die persoon begrijpt de betekenis van de Tathāgata zijn onderrichting niet. En waarom? De schijn van een zelf, de schijn van anderen, de schijn van levende wezens en de schijn van een leven zijn gesproken door de Tathāgata als geen schijn van een zelf, geen schijn van anderen, geen schijn van levende wezens en geen schijn van een leven. Daarom worden ze de schijn van een zelf, de schijn van anderen, de schijn van levende wezens en de schijn van een leven genoemd.”

“Subhūti, diegene die hun bewustzijnen besloten hebben op anuttarā-samyak-saṃbodhi moeten de dharma zo kennen, zo aanschouwen, zo geloven en begrijpen en de dharma niet uitrusten met kenmerken. Subhūti, de kenmerken van de dharma zoals gesproken door de Tathāgata zijn geen kenmerken van de dharma, daarom worden ze de kenmerken van de dharma genoemd.

“Subhūti, iemand kan grenzeloze asaṃkhyeya’s van werelden systemen vullen met de zeven kostbare edelstenen en ze als een gift weggeven. Maar als een goede man of goede vrouw, die zijn bewustzijn besloten heeft op Bodhi zo weinig als vier zinnen van verzen van deze Soetra zou nemen, ontvangt, handhaaft, leest en reciteert ze, en ze uitgebreid zou uitleggen voor anderen, zouden zijn zegeningen die van de andere persoon overtreffen.”

“Hoe moet het uitgelegd worden aan anderen? Zonder te grijpen naar kenmerken: zo, zo, onbeweeglijk. En waarom?”

“Alle geconditioneerde verschijnselen
Zijn als dromen, illusies, luchtbellen, schaduwen,
Als dauwdruppels en een bliksem flits:
Beschouw ze zo.”

Nadat de Boeddha deze Soetra gesproken had, de Ouderling Subhūti, al de bhikṣu’s, bhikṣuni’s, upāsaka’s, upāsikā’s en de wereld met zijn goden, mensen en asura’s, hoorde wat de Boeddha had gezegd, verheugde, geloofde, ontvingen, vereerde en beoefende.